Nieuw boek uit

Nieuw boek uit
4321 vragen aan 123 kunstenaars

Interview met Jan Henderikse




Interview met JAN  HENDERIKSE (° Delft, Nl 1937) , Antwerpen, winter 2015








Even inleiden met de woorden van anderen (zo hebben jullie een betere kijk op de zaak):

Jan Hendrikse wordt gezien als de oprichter van de Nederlandse Informele Groep, bestaande uit Armando, Henk Peeters en Jan Schoonhoven. Deze beweging ontstond in 1958 en is de voorloper van voorloper van de Nul-groep die in 1960 het levenslicht zag. De naam Nul, was dan weer een afgeleide van de Duitse ZERO groep, opgericht in ’58 door Otto Piene en Heinz Mack.

Centraal in het werk van de Nul-groep stond de nadruk op het onpersoonlijke in de kunst, het objectieve. Daartoe hoorde het vermijden van een persoonlijk handschrift en het zoeken naar maakprocedures die een uitwendige regelmaat en orde bezaten, vergelijkbaar met het productieproces binnen de fabrieken en bedrijven. Dit kwam tot uiting in het gebruik van - voor de kunst van dat moment - zeer ongebruikelijke materialen als centen en kurken (Henderikse), watten en veren (Peeters), karton (Schoonhoven) en bouten en prikkeldraad (Armando).



De ZERO en Nul werken waren vaak monochroom. Industriële materialen werden verkozen boven de traditionele zoals steen, hout, olieverven… Voorwerpen werden zonder opsmuk of bewerking opgenomen in het kunstwerk, dat vooral ook zo on-individualistisch mogelijk moest zijn.

Van deze Nul-beweging is Jan Henderikse degene die met industriële producten, uitgesproken afval en weggegooide materialen werkte en deze gebruikte tot het maken van assemblages. Hij noemt de materialen waarmee hij werkt zef “rejects” en plaatst ze bij elkaar in grote vlakken of in formaties die hij zelf “bricolages” noemt. Henderikse zag zichzelf als de kunstenaar met het laagste 'Nul-gehalte'. Kunsthistoricus en schrijver van de monografie van de kunstenaar, Antoon Melissen beschrijft het werk van Henderikse als drager van liefde voor het alledaagse, wat uiteraard een grote tegenstelling is met de onpersoonlijke kunst die de Nul en ZERO wilden bereiken. Toch wordt hij tegelijkertijd ook de meest consequente kunstenaar van de Nul-groep genoemd, omdat zijn werk tot vandaag actueel wordt gehouden door een zeer doorgedreven oeuvre dat doorheen de jaren altijd op dezelfde uitgangspunten werd gestoeld. 

HVC:  Jan Schoonhoven, één van de vier medeoprichters van de Nul groep, was één van de belangrijkste mensen in jouw leven. Hij heeft je op alle vlakken, maar vooral mentaal geïnspireerd.


JH:  Ja, hij was mijn tweede vader. Ik was heel jong toen ik bevriend met hem werd en dat is zo gebleven tot aan zijn dood in ’96.



HVC:  Je genoot klassiek onderwijs, alsook ging je naar de Vrije Academie in Den Haag. Je woonde op verschillende plaatsen: Düsseldorf, Berlijn, Amsterdam, Keulen, Curaçao enz. Nu leef je zowel in New York als in Antwerpen. Is dat fiftyfifty?

JH:  Neen, ik ben meestal drie maanden hier in België en negen maanden daar. Dat wil zeggen dat ik in New York woon - daar ben ik thuis - en vooral naar Antwerpen kom om te werken in mijn atelier. Hier heb ik ook meer ruimte daarvoor dan in New York.



HVC:  Je hebt op het ogenblik een expo in de Eastman galerie in Hasselt. Heb je die werken hier in Antwerpen gemaakt?

JH: Ja, behalve één werk dat is overgekomen uit Amerika: het werk dat op de uitnodiging staat. Het is overigens verkocht.



HVC:  We zitten hier vlak tegenover het Hessenhuis, waar de G58 – in ’58 - zijn thuishaven creëerde. De NUL-groep is begonnen in ’60.

Was er een band of een rivaliteit tussen jullie?


JH:  De G58 bestond hoofdzakelijk uit schilders, terwijl de ZERO-groep bijna anti-peinture was, er waren geen schilders bij.



(Van het net geplukt (Johan Pas))

In november 1958 vindt de eerste groepstentoonstelling van de leden van G 58-Hessenhuis plaats. 26 kunstenaars nemen deel, waaronder Vic Gentils, Walter Leblanc, Pol Mara, Cel Overberghe, Jan Dries, Paul Van Hoeydonck en Dan Van Severen. Een van de drijvende krachten is de Antwerpse kunstcriticus Marc Callewaert die aangesteld wordt tot voorzitter. Enkele pioniers van de Antwerpse avant-garde, Jozef Peeters, Renaat Braem en René Guiette worden verkozen als ereleden. Op die wijze wordt een continuïteit met de Antwerpse avant-garde van het interbellum gesuggereerd. Een van de eerste groepstentoonstellingen is dan ook gewijd aan De eerste Abstracten in België (1959). Bovendien blijkt er een bewuste continuïteit op het vlak van de verdediging van kunstenaarsbelangen. In de jaren vlak na WO I had Jozef Peeters zich reeds ingezet voor het statuut van beeldende kunstenaars en voor tentoonstellingen en congressen rond moderne kunst.



HVC:  Jullie stonden dus niet tegenover elkaar, maar toch kenden jullie elkaar?


JH:  Ik kende alleen Guy Vandenbranden, die onlangs overleden is.

Niet lang geleden hielden ze een revival in Schilde: een tentoonstelling over 50 jaar G58 en toen vroegen ze me om mee te doen. Ik wilde die kistjes exposeren die ook in het MuHKA staan. Dat was zogezegd in orde, maar toen bleek dat het helemaal niet zo in orde was: ik mocht niet in de catalogus en ik mocht ook niemand uitnodigen. Ik denk dat ze spijt hadden. Die van G58 waren echt wel anti-vreemdelingen hoor! (lacht), Echt Belgen, echt typisch Vlaams.

Ik denk dat ze zich hebben vergist en uiteindelijk is het dan ook niet doorgegaan.



HVC:  Het is ook al voorgevallen dat je je zelf teruggetrokken hebt. In de “2de expo hal van de NUL-groep” heb je bewust niet meegedaan, dacht ik.


JH:  Bewust, neen! Ik werd gewoon niet gevraagd. Ik woonde toen in Curaçao en ze hebben me vergeten uitgenodigen. Hadden ze mij gevraagd, dan had ik graag meegedaan, want ik exposeer heel graag.



HVC:  Jullie hadden sowieso veel tegenwind vanuit de kunstwereld. Ze waren nog volop bezig de Cobra te accepteren en jullie deden dan weer het tegenovergestelde. Het publiek raakte ook geïrriteerd door de manifesten van Armando. Ze vonden dat hij fascistische taal uitsloeg. Was dat echt zo?


JH:  Ja, ze vonden dat toen wel, maar dat was het helemaal niet. Het was de kreetvorm en dan rood-zwart afgedrukt, maar verder was het helemaal niet neonazistisch.




 wand van bierkistjes (foto JPE)



HVC:  Jouw eerste grote tentoonstelling van NUL was in ’62, in het Stedelijk Museum van Amsterdam. Daar heb je je wand van bierkistjes getoond, maar de bezoekers konden er zich niet in vinden.


JH:  De bezoekers misschien wel, maar de kritiek niet. Nederland heeft geen kritiek! (lacht) Want TV was er nog niet veel en die kranten – het enige medium - vonden dat maar niks. Niet alleen mijn werk, maar heel de tentoonstelling werd negatief ontvangen.



HVC:  Twee jaar later (in ’64) was er een tentoonstelling van de NUL-groep in het Haagse Museum en toen was men jouw ‘vergeten’. Knaagde dat?


JH:  Ja, telefoon en zo, was niet eenvoudig. De communicatie per post duurde soms tien dagen, maar dan was de kwaadheid ook al over hoor en het hele ding alweer voorbij.



HVC:  In Curaçao was er geen kunstscène. Daar kon je niet weg met je kunst.

Je belandde uiteindelijk in New York, waar je begon te filmen.


JH:  Toen ik daar pas één jaar woonde, werd ik wel opgenomen in verschillende tentoonstellingen over kunst in het Caraïbische gebied. Toen ik naar New York verhuisde, heb ik enkele tentoonstellingen gehad in verscheidene galeries met films en foto’s.



HVC:  Maar dingen maken en met de hand ‘ineensteken’, interesseerde je op dat moment minder?


JH:  Ik ben dat wel altijd blijven doen, maar ik had daar niet zo’n succes mee.



HVC:  Was er een betere markt voor film?


JH:  Dat weet ik ook niet. Je weet hoe film is, daar is geen respons voor. Je bent helemaal op jezelf aangewezen. Ik heb het wel in enkele theaters getoond.

Ik ben naar premières geweest waar twaalf mensen op af kwamen in hartje New York. Dus je ziet: alles is relatief.



HVC:  Een goed weetje voor de pas afgestudeerden in de kunst: tot je veertigste heb je allerlei baantjes gedaan, van post bedelen tot …


JH:  Ik heb heel veel baantjes gehad, ook in Duitsland en Amerika. Die mentaliteit van te denken dat de overheid je maar moet steunen, heb ik nooit gehad. Vooral in Nederland was dat de tendens. Ik had geen zin om met bureaucraten te praten.



HVC:  Subsidies heb je dus nooit gehad?


JH:  Neen, ik ben nooit een gesubsidieerde kunstenaar geweest. Nooit!



HVC:  Uit trots?


JH:  Vooral ook omdat ik niet met die mensen wil praten. Als ik nooit een bekeuring heb gekregen met de wagen, is dat enkel en alleen omdat ik niet wil praten met de politie. Ik wil met die mensen niets te maken hebben.



HVC:  Om een vrije kunstenaar te zijn, heb je dus altijd banen moeten nemen?


JH:  Dat komt ook wel door Jan Schoonhoven. Hij heeft zijn leven lang een baan gehad.



HVC:  Lukt het je nu wel om ervan te kunnen leven?


JH:  Jawel, maar ik heb ook onkosten: dure vliegreizen enz., anders zou ik er wel goed van kunnen leven.



HVC:  In New York hadden jullie onlangs een expo in het Guggenheim: Vision in motion, motion in vision (van okt 14 tot jan 15) Gaf dat wat respons?


JH:  Ik had een heel goede recensie in de New York Times met een foto van mijn werk erbij. Samen met Jan Schoonhoven, vonden ze mij de beste kunstenaar.



HVC:  Welk werk heb je daar getoond?


JH:  Alleen de bierkisten.



HVC:  Je zag er je vroegere kameraden terug, al waren jullie eigenlijk al lang geen kameraden meer.


JH:  De laatste tijd ben ik vooral bevriend geworden met Paul Van Hoeydonck, de Belgische vertegenwoordiger, en de enige nog levende.



HVC:  Ik heb jullie samen voor een publiek geïnterviewd in De Kunstzolder in Eeklo, op de expo COLOR LIGHT, BLACK WHITE. Al die jaren had je hem niet meer gezien en nu volgen jullie elkaar weer.


JH:  Ja, en dat is plezant.



Interview met Paul Van Hoeydonck en Jan Hendrikse (Kunstzolder.be)


HVC:  Je voelde je je hele leven trouwens meestal een outsider.

JH:  Ja, dat ben ik nog altijd, geloof ik.



HVC:  Komt dat omdat jouw kunst niet te vergelijken is met andere kunst of omdat jouw kunstenaarsmentaliteit niet te vergelijken is met de anderen?


JH:  Dat moet je aan andere mensen vragen. Daar kan ik echt niet over oordelen.



HVC:  Voel je je niet aanvaard door kunstcritici?


JH:  Ik voel me wel aanvaard, maar ik voel me er buiten staan. Ik ben ook de goedkoopste natuurlijk. (lacht)



recente assemblages

HVC:  Ik heb geen idee van jouw prijzen, maar kan je een aanwijzing geven?

JH:  Ik weet het niet goed, maar deze recent gemaakte assemblages kosten 3.500 euro per stuk in een galerie.



HVC:  Dat is betaalbare kunst.


JH:  Maar ik geloof wel dat je ze alle zes moet kopen. (lacht)



HVC:  Je zoekt dus allerlei spulletjes samen, verzamelt die en zowel hier als in New York, maak je dan de werken. In je documentaire zag ik dat je veel aan het toeval overlaat. Je gaat naar een marktje, je ziet iets grappigs …

(In 2001 maakte Sherman de Jesus een documentaire-film over Jan Henderikse. Voor deze film, getiteld All Is Light, ontving De Jesus de prijs Beste Internationale Documentaire van het New York International Independent Film & Video Festival.)


JH:  Ja, dat kan je zien. Er is weinig compositie, weinig smaak, rechttoe, rechtaan.





atelierbeelden

HVC:  Je houdt niet van esthetiek?

JH:  Niks, gewoon van links naar rechts, van onder naar boven.



HVC:  Wellicht onbewust, als je die zes kratjes ziet, want er zit toch een compositie in.


JH:  Ja, dat zegt men me nog, maar het is niet de bedoeling. Ik zie dat niet zo.



HVC:  Nog een werk van jou: Het langste kunstwerk ter wereld. Fijn gevonden trouwens. Het is een boek over Broadway, 22km lang, 72 pagina’s foto’s. Er hoorde ook een film bij. Foto, film, bricolage, het ligt wel ver uit elkaar, lijkt me.


JH:  Het is allemaal wat het is. Voor de buitenstaander klinkt het misschien anders, maar voor mij is het allemaal hetzelfde. Het is er en ik gebruik het. Ik kan het met de camera doen - waar ik de laatste jaren helemaal geen zin meer in heb - en ik kan het ook gewoon doen met spullen die ik vind.



HVC:  Is het jouw mentaliteit als kunstenaar of ben je gewoon een beetje lui?


JH:  Dat zijn jouw woorden.



HVC:  (lacht) Neen, neen, er staat een vraagteken achter, hé.


JH:  Dan ga ik daar misschien niet op antwoorden.



HVC:  We mogen dus gissen…

Je weigert ook uitleg te geven over je kunst. Wij moeten moeite doen om jouw kunst te veroveren. Je beweert dat het wezenlijke van de kunst onbespreekbaar is en wij er niet kunnen over communiceren.


JH:  Wat dat betreft ben ik niet zo intellectualistisch ingesteld om mijn eigen werk te duiden, daar heb je kunsthistorici voor. Negen van de tien kunstenaars die over hun werk spreken, kramen pure nonsens uit.



HVC:  Dan heb ik misschien een nonsens-blog. (knipoogt) De kunstenaars maken er zelf een verhaal van, maar anders maken de kunstcritici er wel hun verhaal van. En wie weet zijn dat misschien ook nonsens.


JH:  Die hebben er misschien ook een beetje meer verstand van. Kunst is geen intellectuele bezigheid, kunstgeschiedenis wel. De meeste kunstenaars weten niet eens waarom ze het maken. Sommigen hebben wel een heel lang blablabla-verhaal, maar meestal zijn het pure nonsens.



HVC:  Het feit dat je er niet wilt over praten…


JH:  Het is geen kwestie van er niet over te willen praten, ik heb er gewoon nog niet over nagedacht.



HVC:  Maar je weet wel wat je aan het maken bent?


JH:  Dat lijkt mij ook een raadsel. (lacht)

In een citaat in de Südddeutsche Zeitung, een krant in München, stond: “Een kunstenaar weet eigenlijk niet waarom hij het doet. Het is alleen maar inspiratie en de rest is gewoon ijver om het te doen. Het waarom is niet belangrijk.”



HVC:  Als niemand ooit had omgekeken naar wat je maakte, dan had je misschien iets anders gedaan.


JH:  Ja, er is een dik boek over mij geschreven dat je waarschijnlijk wel kent. Naast dit boek is er nog wel meer over mij geschreven.



HVC:  Maar ik kom terug op mijn vraag: zonder deze aandacht zou je misschien een andere tocht hebben gemaakt. Het is een dubbele werking, de dialoog met het publiek, denk ik.


JH:  Omdat je niet zo heel afhankelijk bent van de verkoop, ga je gewoon door met wat je denkt dat het beste is.



HVC:  Zou je dan ook aanraden aan jonge kunstenaars om te blijven werken naast de kunst, om zo je onafhankelijkheid te kunnen bewaren? Zo moet je geen toegevingen doen.


JH:  Dat moet ieder voor zich beslissen, maar zo deed ik het.



HVC:  Veronderstel dat iemand van een intellectueel kunstblad goed voorbereid bij jou komt…


JH:  Dan heb ik daarom nog geen zin om daarop te antwoorden. Ik maak kunst en that’s it. Je houdt van mijn werk of je houdt er niet van. Ik kan dat niet allemaal gaan uitleggen, want dat is toch pure nonsens. Volgens mij moet een kunstcriticus, niet de kunstenaar, maar het werk beoordelen.



HVC:  Met de jaren heb je misschien een schild gekweekt?


JH:  Ja, het is misschien wel een soort verdediging. Dat begrijp ik nu. Ik ben ook geen psycholoog.



HVC:  Je hebt geleerd om niet iedereen proberen te overtuigen.


JH:  Inderdaad. Het is sowieso iets elitairs. Je verkoopt het voor duizenden euro’s aan een zeer exclusieve klantenkring. Die houden van je werk, ze begrijpen het misschien zelf ook niet.



HVC:  Decoratie vind je ook geen vies woord. Voor de meeste mensen is decoratie geen kunst.


JH:  Ik maak geen decoraties, maar ik heb niets tegen decoraties.



HVC:  In een Duitse krant noemde iemand u ‘der Grossfather des Strass’. Dat is wel een toffe rock-'n-roll benaming.


JH:  Dat was overigens niet in een krant, dat was een vrouw die een dissertatie (academisch proefschrift, red) over mij heeft geschreven.



HVC:  De galeriehouders Roland Janssen van galerie Schoots-Vanduyse in Antwerpen en Stijn Coppejans en Delphine Boone van de Kunstzolder in Eelko, proberen nu toch de NUL-groep een mooi platform te geven.


JH:  Dat heeft natuurlijk met de verkoop te maken. Dat is het galeriewezen.



HVC:  Maar toch verkiezen ze jullie boven iemand anders.


JH:  Natuurlijk, maar dat is business.



HVC:  Je bent niet zo ijdel om te denken dat ze dit doen voor je kunst?


JH:  Die mensen zitten in de handel. Op een goed moment ga je verkopen, dan heb je het gemaakt en daar is niets verkeerds aan. Of je nu een auto verkoopt of een stuk kunst, maakt niet uit. En zij scheppen natuurlijk zo’n gunstig mogelijk klimaat om het werk te verkopen. Calvinisten vinden dat misschien niet zo netjes, maar de rest van de wereld vindt dat gewoon normaal hoor.



HVC:  Maar daardoor komt dat stukje kunst geschiedenis toch maar weer in de actualiteit, wat toch positief is?


JH:  Dat moet je aan hen gaan vragen. Daar weet ik ook niets van. Ik kan niet voor andere mensen denken.



HVC:  Je verkoopt toch wel omdat je een gevestigde waarde bent. Je hebt niettemin een plaats veroverd in de kunst.


JH:  Veroverd is een groot woord. Ik kan er niets aan doen. Ik heb er niets mee te maken. Ik doe wel eens een mooi pak aan voor een tentoonstelling, maar verder kan ik er niets aan doen. Ik kan dat niet veranderen.



HVC:  Nog geen zin om terug in je hangmat te gaan liggen in Curaçao?


JH:  Waarom zou ik dat willen, Hilde? Waar stuur je me heen? Ben je wel ernstig? (lacht) Moet iemand ophouden met werken omdat hij 78 jaar is?



HVC:  Nee, nee. Ik heb oudere vrienden dan jij en hen vraag ik dat ook altijd. Toch nog die Sturm und Drang?


JH:  Neen, je kunt toch gewoon je hobby blijven uitoefenen?



HVC:  Jij ziet dat als een hobby? Dat vind ik tof. Dat ga ik vanavond op een receptie eens uitproberen: “Hallo kunstenaar, hoe is het met je hobby?” Ik denk dat er wel een paar vreemd zullen opkijken.


JH:  Omdat ze het woord ‘hobby’ niet goed begrijpen, je kunt het ook ‘liefhebberij’ noemen.



HVC:  Het maakt je ook gelukkig toch?


JH:  Dat is nu weer een andere vraag. Of het me gelukkig maakt? (lacht) Dat is de 64.000 dollar-question.



HVC:  Als je er gelukkig van wordt en je verdient er nog geld mee, dat is toch dubbel gewonnen he?


JH:  Zit je nu te antwoorden of mij mijn antwoorden te geven? (lacht)



HVC:  Neen, ik dacht dat spontaan.


JH:  Jij probeert mij te doen stoppen vanwege mijn leeftijd!



HVC:  Neen, ik ben alleen nieuwsgierig.


JH:  Je vraag is wel een klein beetje beladen. “Waarom houdt ie er niet mee op? Hij is al zo oud!”, denk je wellicht.



HVC:  Binnenkort heb je ook een expositie in Amsterdam…


JH:  Ja, in Galerie Borzo op de Keizersgracht, daar exposeer ik regelmatig.



HVC:  Met nieuwe kratjes?


JH:  Ik denk meer met kurken.



werk met kurken

HVC:  Vragen de galeriehouders dat of kies jij dat?

JH:  Zij kiezen.



HVC:  Eigenlijk zijn de galeriehouders jouw baas? (knipoogt)


JH:  Dat is het verkooppunt. Dat zijn de mensen die het best weten wat het makkelijkst te koop is. Dat wil niet zeggen dat je altijd moet volgen wat zij zeggen, maar ik kan me best voorstellen dat dit in de ene stad beter verkoopt dan in een andere stad. Daar weten zij meer van dan ik.



HVC:  Volg je de kunstmarkt? Ga je vaak naar expo’s of naar musea?


JH:  Neen, nooit meer, maar vroeger wel. Ik ga eerlijk gezegd liever naar musea van oude kunst. Daar voel ik me veel beter thuis dan in de hedendaagse kunst. (lacht)



HVC:  Als je luidop mocht dromen, welke kunstdroom heb je dan nog, nu je al in het MoMA in New York te zien was?


JH:  Hmm, ik zou graag een kleine solotentoonstelling hebben in het Withney Museum in New York, maar dat is dus American Art: er wordt alleen Amerikaanse kunst getoond. En als ik een Belgische kunstenaar was, dan zou ik graag een tentoonstelling hebben in Oostende in het Mu.ZEE, want dat is ook een museum voor alleen Belgische kunst.



HVC:  Had je nog een ander pad kunnen betreden?


JH:  Genie zijn...



HVC:  Charles Bukowski zegt: “Genius might be the ability to say profound things in a simple way.”


JH:  Ja, een genie dus!



HVC:  Hoe heb je de kunstwereld zien evolueren?


JH: Dat zal ik je vertellen. Tien jaar geleden hebben we een Jan Schoonhoven verkocht bij Sotheby’s en dat bracht toen 50.000 euro op. We hadden ook een tekening van Jan Schoonhoven - niet verkocht maar wel tentoongesteld in New York - gekocht voor 2.500 euro in Den Haag. In 4 à 5 jaar tijd werd dat 22.000 euro.



HVC:  Was dat gewoon omdat hij bij de NUL-beweging zat?


JH:  Manzoni is nog veel meer geld waard.



HVC:  Door het internet is er ook veel veranderd, denk ik.


JH:  Ik geloof niet dat dat klopt. Bij galerieën en musea zijn er maar weinig ‘wilde’ mensen die van internet komen hoor. Ik heb een aardige website, maar zoveel vragen krijg ik niet langs die weg.



HVC:  Je hebt ook een heel mooi boek. Hoe heet het weer?


JH:  Spreek jij het maar uit! Ik kan het ook niet uitspreken.



HVC:  Acheiropoieto. Wat betekent het?


JH:  Weet je dat nog niet? Heb je dat niet opgezocht?



HVC:  Neen, sorry, niet nagecheckt.


JH:  Het zijn eigenlijk iconen. D.w.z. niet gemaakt door kunstenaars, maar door God, wel door mijn handen, maar niet door mij.



HVC:  Er is ook een catalogus van je uitgegeven, Kaleidioscopia, waarin Jan Hoet nog iets eerlijk moois in heeft geschreven. Maar hij heeft je pas heel laat leren kennen.


JH:  Inderdaad, daar had hij wel spijt over, maar ja, dat gaat zo. Het was een erg aangename ontmoeting op het atelier.

(In 2013 bracht Jan Hoet naar aanleiding van een grote overzichtstentoonstelling door Kunstzolder.be in Eeklo een atelierbezoek en werd het boek Kaleidioscopia uitgebracht met de laatste publicatie van de kunstpaus, red)


 
Stijn Coppejans, Delphine Boone, Jan Henderikse, Guy Vandenbranden, Jan Hoet


Roland Janssen, Jan Henderikse, Jan Hoet, Stijn Coppejans


HVC:  Welk is de belangrijkste karaktertrek voor een kunstenaar?


JH:  (Barst in lachen uit) Ha, ha, geen idee. Wat is dat nu weer voor een vraag? Die mag je zelf beantwoorden!



HVC:  In jouw geval zou ik zeggen: volharding.

Wie of wat vind je het meest overroepen in de kunst?


JH:  Luc Tuymans.



HVC:  Komaan! Waarom?


JH;  Die moet eens leren schilderen. (lacht)



HVC:  Ik ga het erin laten hoor. Moet jij het maar uitvechten met hem!


JH: (gaat onverstoorbaar door) En dan nog van die half wetenschappelijke flauwekul die hij er ook nog bij heeft, weet je, bla-bla-bla, laat hem zingen. Hij houdt van zingen, dat is misschien beter. Maar schilderen kan hij niet!



HVC:  Ik ben fan hoor! Maar laten we de andere kunstenaars gerust laten.

By the way, zit er humor in jouw kunst?


JH:  Dat is iets wat je mij niet kan vragen.



HVC:  Kan het ook zijn dat je soms lacht met je eigen grappige vondsten? Of kijk je meestal heel kwaad als je aan ’t werk bent?


JH:  Héél chagrijnig, en heel, héél serieus. (lacht)



HVC:  Denk je dat de kunst de wereld kan redden?


JH:  Ja natuurlijk, natuurlijk redt de kunst de wereld! Dat is toch logisch. Dat is nu toch geen serieuze vraag, Hilde. Maar het was wel een serieus antwoord op een zeer onserieuze vraag. (lacht)



HVC:  Jawel, wel serieus!

Jij zoekt naar de schoonheid in het alledaagse, naar uitsneden van de werkelijkheid. Iedereen heeft al eens in een yoghurtpotje geroerd.


JH:  Ja ik geef die dingen wel een tweede leven.



HVC:  Ben je voeger naar de academie gegaan om vrij te zijn?


JH: Ik weet het niet. Ik heb daar nooit over nagedacht.



HVC:  Kriebelde het al als kind?


JH:  Ik kom uit een echt arbeidersgezin met inclusief een arbeiderswoning. Als ik opgegroeid was in een gewoon huis met mijn eigen kamer, dan was er vast meer uit gekomen.



HVC:  Wilde je uit alle macht naar de kunstacademie?


JH:  Neen, ik wilde naar de zeevaartschool. Ik wilde zeeman worden.



HVC:  Waarom is dat niet gelukt?


JH:  Dat weet ik niet. Ik denk, zoals de Duitsers zeggen: ‘zweite Gedanke’. Eens over de woelige baren nagedacht zeker?



HVC:  In de kunst komt het er meer op aan om het te maken dan er met bevriende kunstenaars over te lullen.


JH:  Op café lullen deden we vroeger natuurlijk ook, maar als je ouder bent, doe je dat niet meer, dan denken ze: die oudjes…

Ik kwam – nu alweer jaren geleden – in het café, de Jezuïet, in de Blindenstraat in Antwerpen, met allemaal jonge mensen, behalve Fred Bervoets en ik. Het leuke is dat wij er allebei al twee jaar kwamen, maar op een dag kwam hij naar me toe en riep: “Hey, jij heet toch Henderikse!” Ik heb jouw tentoonstelling gezien in het Hessenhuis toen je nog een mooie jonge man was.” (lacht) Hij wist zich dat precies te herinneren. Hij vond het een fantastische tentoonstelling. Sindsdien zijn we vrienden geworden.



HVC: Dus kom je ook wel eens in de Zwarte Panter. Wil je daar niet exposeren?


JH:  Daar wil ik helemaal niet exposeren. Waar zit je me weer naartoe te sturen Hilde? (lacht) Ik heb weer een tentoonstelling bij Galerie Schoots-Van Duyse. De enige plaats waar ik in Antwerpen wil exposeren is in het MHKA. Da’s alles. En de Zwarte Panter toont volgens mij alleen Belgische kunst.



HVC:  In Nederland zou je al helemaal niet meer willen wonen, veronderstel ik.


JH:  Nee, dat is uitgesloten. Ik kom er nooit, maar ze gaan mijn verjaardag vieren in een kleine galerie in Amsterdam. Als je wil komen, graag. Ik stuur je een uitnodiging.



HVC:  Dank je!

Ga je deze namiddag nog verder werken?


JH:  Wat???



HVC: Of je deze namiddag nog verder gaat werken?


JH:  Hilde, je hebt me zo opgewonden dat ik niet meer durf te werken. Op mijn leeftijd mag ik niet meer werken van jou, en moet ik eigenlijk op pensioen gaan.



HVC: (lacht)

Hilde Van Canneyt, 2015


Interview met Paul Van Hoeydonck en Jan Hendrikse (Kunstzolder.be)

Jan Hendrikse stelt tentoon:

Stedelijk Museum Amsterdam

Zero: Let Us Explore the Stars

4 jul - 8 nov 2015




Galerie Schoots-Van Duyse, Napoleonkaai 15, Antwerpen:

Jan Henderikse - ZERO to infinity

28 juni – 27 sept 2015

www.schoots-vanduyse.com

www.kunstzolder.be










statcounter